
© Karin Borghouts
Het ouderlijk huis van Karin Borghouts (België, 1959) brandde in maart 2012 volledig af. Haar moeder, die daar tot de fatale dag nog woonde, kon het pand tijdig verlaten maar de antiekverzameling moest het ontgelden. Vervolgens besloot Karin terug te keren om het interieur en de spullen, of wat daar nog van over was, systematisch te fotograferen. “The painter constructs, the photographer discloses,” schreef Susan Sontag ooit. Een schilder begint met een leeg canvas en voegt dan toe wat hij of zij acht dat gezien moet worden. Dit is niet noodzakelijk iets wat ook daadwerkelijk dient te worden aangetroffen – de schilder is vrij om het beeld zo samen te stellen zoals hij of zij het zich voorstelt. Anders is dat voor de fotograaf, althans vanuit documentair oogpunt. Hoewel daar nog verschillend over wordt gedacht – we kennen zowel een strenge school als ook een stroming van de ‘rekbaren’ – maar in het algemeen zou je kunnen stellen dat een documentaire fotograaf slechts een keuze dient te maken tussen het blootleggen of buiten het kader stellen van een feitelijke realiteit.
Borghouts schuurt in eerder werk duidelijk aan tegen de houding van de schilder. Weliswaar heeft ze altijd de fotografie als uitgangspunt genomen, maar met behulp van artificiële ingrepen achteraf kregen de zorgvuldig geselecteerde vertrekken – veelal gesitueerd in musea, expositieruimtes waarin geschiedenis en verbeelding samensmelten tot een nieuwe betekenis – een eigen, fotografische werkelijkheid. Maar nu, in haar ouderlijk huis, hoeft er niet meer kunstzinnig te worden ingegrepen want de brand heeft al voldoende voorwerk gedaan. Voor Borghouts restte niet veel meer dan het ‘sec’ vastleggen van de afgeblakerde elementen die een roetlaag hebben gelegd over de zuivere locatie van haar daadwerkelijke herinneringen.

© Karin Borghouts
In ‘Op zoek naar de verloren tijd’ (à la recherche du temps perdu, 1913 –1927), het bekende levenswerk van Marcel Proust, staat ook de bekende ‘madeleine–scène’ waarin het in de bloesemthee dopen van een koekje en de smaak daarvan, lang niet geproefd, vervolgens het geheugen van de schrijver activeert. Door deze zogenaamde ‘onvrijwillige herinnering’ komt hij tot een beeldend relaas over het dorpje Combray, waar ‘Marcel’ in zijn jeugd veel tijd doorbracht. Borghouts’ terugkeer naar het afgebrande pand van haar moeder is vanzelfsprekend een minder onvrijwillige toenadering tot de poorten naar ‘de verloren tijd’, zoals de droge mededeling in de ondertitel van het daaruit resulterende boek The House (of my childhood burnt down and I went to take pictures) ook al aangeeft, maar het heeft er alle schijn van dat de ‘methode Proust’ ook hier van toepassing is. Dat wil zeggen, het in een veelvuldigheid van grijstinten fotografisch vastleggen van de geblakerde objecten levert voor Borghouts – en wellicht haar moeder – niet alleen een waardevol particulier beelddocument op, maar het dient uiteindelijk ook een kunstzinnige poging om het fenomeen van ‘herinneren’ als actief werkwoord te duiden.
Tekst door Erik Vroons